Raymond Tilma (Leiden, 1976) is een taalman. Schrijver, dichter, blogger, docent, maar vooral een liefhebber van de stad. Hij groeide op met de klanken van het Leidse dialect in zijn oren en de geur van boeken om zich heen. Inmiddels balanceert hij tussen poëzie en programmeercode, tussen de Engelse literatuur en de chaotische schoonheid van een huis met vier kinderen.
Schrijven is voor hem geen verheven kunst, maar een manier om te kijken, te grinniken en soms een spiegel op te houden. Zijn gedichten zijn niet bedoeld om stof te vergaren, maar om ergens tegenaan te botsen, op straat, in een café, of achterop een vuilniswagen.
Leiden krijgt in hem een stadsdichter met zelfspot. Alhoewel hij een allergie heeft voor “live love laugh”-gedichten, vindt hij dat poëzie ook niet altijd met een ernstig gezicht en een glas rode wijn gebracht hoeft te worden. Leiden verdient een dichter die durft te knipogen en soms op een bananenschil uit te glijden. Iemand die niet alleen een ode brengt aan de stad, maar haar ook zachtjes op de hak neemt.
Niet alleen op een podium of in een boekje, maar op plekken waar je het niet verwacht. Op de muur, de ramen van de bieb, achterop een vies bestelbusje of een verkeersbord. Poëzie moet je niet hoeven zoeken, je moet er per ongeluk tegenaan lopen. En dat kan in Leiden.
Leiden is meer dan grachten en Rembrandt. De stad leeft in de kleine dingen: het verlaten fietsslot bij de Waag, de geur van natte jassen in de bus, de man die altijd nét iets te dicht achter je staat bij de Aldi. Hij wil de stad vangen zoals ze echt is, met al haar mooie, rare en herkenbare trekjes.
Poëzie is een speelveld. Niet alles hoeft perfect te zijn. Soms schrijf je iets dat geweldig voelt en soms is het gewoon een drol met een vlaggetje van rijm. Hij wil laten zien hoe dat werkt. Misschien door experimenten waar het publiek meeschrijft, of door mislukte versies naast de finale versie te zetten. Poëzie mag bewegen, ademen, struikelen en weer opstaan.