Leidse Bodem

Leiden ademt mist, licht opgetild door roeiers
die geruisloos het water splijten
riemen dompelen de nacht in scherven
de Singel glijdt loom tussen wal en riet
alsof de dag nog niet weet of hij zal blijven

Onder de oppervlakte knaagt het verleden
rivierkreeftjes graven zich oude oevers in
zoals de geuzenvloot ooit dijken doorstak
wat ondermijnd wordt, wordt weer opgebouwd
getijden van tijd, vergeten en opnieuw ontdekt

Door gladde stenen bedekte verhalen
liggen geschreven in diepere lagen
mensen vervagen maar namen herhalen
niets is ooit voor altijd kwijt
straatgeheimen blijven verteld

De sleutelstad sluit zich niet op achter poorten
maar opent, steeds verder, alsof ze vervelt
straten zijn stille getuigen van het voorbije
als je met je oor aan de kasseien luistert
hoor je Leiden fluisteren

Op het ambachtsplein gist traditie
stoom stijgt op, kringelt en sist
waar gas uit steenkool werd gedestilleerd
brouwt in stalen ketels eigentijdse Leidse cultuur
door generaties makers geïnspireerd

Graafmachines breken Stationsweg open
De Geus daalt in de Leidse diepte
wat overstroomde wordt weer fundament
de stad zucht een stofwolk van eeuwen
uit sediment verrijzen nieuwe dromen

In de bodem huist het geheugen
echo’s trillen diep in de aarde
van duizenden levens langs de Rijn
wat opkomt uit de grond is nooit volledig nieuw
Leiden ademt in wat was en uit wat zal zijn